De discussie over wie het beste het volk kan vertegenwoordigen in de Tweede Kamer laaide opnieuw op na een fragment in het programma Nieuws van de Dag. Schrijfster Lale Gül en presentator Jort Kelder bespraken daar de samenstelling van het parlement. Hun stelling: er moeten vooral academisch geschoolden in de Kamer zitten, omdat zij complexe dossiers beter zouden begrijpen. Die opvatting leidde tot felle reacties, met name omdat daarbij kritisch werd gesproken over Kamerlid Rachel van Meetelen (PVV), die jarenlang een poffertjeskraam runde en als voorbeeld werd genoemd van een ondernemer zonder academische achtergrond.
Wat speelt er
In het besproken fragment benadrukt Gül haar waardering voor Kelder en diens uitgesproken, elitaire visie op de politiek. Volgens Gül zijn academisch geschoolden beter toegerust om wetgeving te analyseren en ingewikkelde thema’s als stikstofbeleid te doorgronden. Daarbij verwijst ze naar Van Meetelen, die vanuit de praktijk de politiek in stapte. De implicatie dat ondernemers, ambachtslieden en andere praktisch geschoolde Nederlanders minder geschikt zijn voor de Kamer, schoot veel kijkers en commentatoren in het verkeerde keelgat.
De citaten uit het fragment
Gül zei onder meer: “Ik ben wel een beetje fan van Jort Kelder. Die is ook onbeschaamd elitair. Die zegt: ‘ja, tuurlijk moeten er academisch geschoolden vooral in de Kamer zitten.’ … Ik wil mensen die er verstand van hebben, die kunnen begrijpend lezen, die kunnen analyseren, die snappen wat een stikstofcrisis is.” Over de vraag of er meer Kamerleden met een praktisch beroep zouden moeten zijn, verwees ze naar voorbeelden als oliebollenbakkers en schilders, waarna ze Kelder aanhaalde die daartegen was. Gül besloot: “Op zich ben ik het daar wel mee eens.”
De verwijzing naar PVV’er Rachel van Meetelen, die jarenlang haar brood verdiende met een poffertjeskraam, fungeerde als toetssteen in het gesprek. Het fragment wekte de indruk dat zo’n praktische achtergrond onvoldoende zou zijn voor het werk van een volksvertegenwoordiger, waarin veel wet- en regelgeving, rapporten en procedures samenkomen.
Waarom dit schuurt
De kritiek op deze redenering concentreert zich op twee punten. Ten eerste op het principe van volksvertegenwoordiging: de Tweede Kamer is er voor iedereen en kent geen formele opleidingseisen. In de Grondwet staat niet dat een Kamerlid academisch geschoold moet zijn; het gaat om mandaat en vertrouwen van de kiezer. Ten tweede is er het argument dat politieke kwaliteit niet samenvalt met diploma’s. Vaardigheden als luisteren, prioriteren, doorvragen, organiseren en bruggenbouwen worden in de praktijk ook veel geleerd buiten de collegebanken, bijvoorbeeld in de zorg, het onderwijs, de bouw, de logistiek of het ondernemerschap.
Kritische commentatoren plaatsen de uitspraken daarom in het bredere debat over een ‘diplomademocratie’: een politiek systeem waarin hoogopgeleiden sterk domineren en beleid maakt dat op papier logisch oogt, maar in de praktijk soms stroef uitpakt. Als voorbeelden noemen zij dossiers als woningbouw, stikstof, toeslagen en energie. Voorstanders van meer diversiteit in de Kamer stellen dat mensen met praktische ervaring — van verpleegkundigen tot chauffeurs en van ondernemers tot vaklieden — juist een onmisbare werkelijkheid binnenbrengen.
Context over opleiding en politiek
De samenstelling van de Tweede Kamer is de laatste decennia inderdaad verregaand ‘verhoogopgeleid’. Een groot deel van de Kamerleden heeft een universitaire of hbo-achtergrond in rechten, bestuurskunde, economie of sociale wetenschappen. Dat heeft voordelen: kennis van wetgeving, beleid en bestuurscultuur helpt bij het controleren van de regering en het maken van nieuwe wetten. Tegelijk groeit de roep om een Kamer die breder weerspiegelt hoe Nederland leeft en werkt. In verschillende partijen is de afgelopen jaren gezocht naar kandidaten met uiteenlopende loopbanen, van zorgprofessionals en militairen tot ondernemers en technici.
Bij complexe beleidsthema’s zoals stikstofbeleid speelt meer mee dan alleen academische analyse. De uitvoering raakt boeren, bouwers, natuurbeheerders en vergunningverleners direct. Tegenstanders van de ‘alleen-academici’-lijn benadrukken daarom dat praktijkkennis en lokale ervaring onmisbaar zijn om te toetsen of modellen en regelgeving aansluiten bij de werkelijkheid. Voorstanders van meer academische expertise in de Kamer wijzen op het belang van dossierkennis, analytische vaardigheden en consistentie in wetgeving.
Reacties aan tafel en erna
Aan tafel bij het programma liet politicoloog en Amerikakenner Raymond Mens weten het niet eens te zijn met de stelling dat vooral academici geschikt zouden zijn voor het Kamerwerk. Volgens hem zijn intelligentie en geschiktheid niet gelijk aan opleidingsniveau. Buiten de studio kreeg het fragment veel aandacht op sociale media en in opiniecolumns. Met name de kwalificaties richting ambachtslieden en ondernemers stuitten op weerstand: critici spraken van minachting voor vakmensen en noemden het een voorbeeld van een kloof tussen ‘elite’ en ‘gewone’ Nederlanders.
De oorspronkelijke column waarop de ophef volgde, trok het debat breder door ook morele en maatschappelijke onderwerpen erbij te betrekken. Daarin werd gesteld dat dezelfde vermeende elite die neerkijkt op praktische beroepen, eveneens moreel verheven zou handelen in andere dossiers, waaronder de abortusdiscussie. Die link wekte extra controverse: tegenstanders vonden het een ongenuanceerde vermenging van thema’s, voorstanders zagen het als onderdeel van een bredere cultuurkritiek.
Breder maatschappelijk debat
De kernvraag blijft: wat is de beste mix aan ervaring in het parlement? In veel democratieën wordt gezocht naar een evenwicht tussen theoretische kennis en praktijkervaring. Een parlement vol wetenschappers en juristen kan wetskwaliteit borgen, maar riskeert afstand tot het dagelijkse leven. Een parlement met vooral praktische profielen kan dichter op de uitvoering staan, maar loopt het risico vast te lopen op complexe juridische en internationale dossiers. In Nederland is dat evenwicht onderwerp van aanhoudend debat, zeker nu het vertrouwen in instituties onder druk staat en de bestuurlijke uitdagingen groot zijn.
De zaak-Gül en Kelder illustreert hoe gevoelig dit onderwerp is. Het raakt aan representativiteit, sociale mobiliteit en de waardering van verschillende soorten kennis. Voor sommigen verwoordden Gül en Kelder een reële zorg over de kwaliteit van wetgeving in ingewikkelde tijden. Voor anderen klonk het als een miskenning van het vakmanschap en de levenservaring die juist broodnodig zijn in de politiek.
Conclusie en vooruitblik
De rel rond de uitspraken van Lale Gül en Jort Kelder is meer dan een mediastormpje: het is een spiegel van een dieper liggende spanning in de Nederlandse democratie. Hoe zorgen we voor een Kamer die zowel deskundig als representatief is? Die vraag zal de komende tijd blijven terugkomen bij de kandidaatstelling van partijen, de werving van talent en de beoordeling van Kamerleden in de media. Of er nu meer academici of meer vakmensen instromen: het succes staat of valt met respect voor elkaars expertise en met de wil om theorie en praktijk aan tafel te verenigen. Wat vindt u: moet de Kamer vooral op deskundigheid selecteren, of vooral een afspiegeling zijn van de samenleving? Laat het ons weten via onze sociale kanalen.
Bron: dagelijksestandaard.nl





