Een enkele, scherpe tweet van Telegraaf-journalist Wierd Duk zette opnieuw een fel debat aan over de samenstelling van de Tweede Kamer. Volgens Duk is een groeiende groep jonge politici losgezongen van de dagelijkse realiteit. Hij richt zijn pijlen, zonder naam te noemen, vooral op dertigers met een beleidskundige loopbaan en zonder gezin, die wél beslissen over ingrijpende dossiers als energie, migratie en wonen. In het daaropvolgende debat duikt regelmatig de naam van VVD’er Thom van Campen op, die door critici symbool zou staan voor die Haagse bestuurscultuur.
De kern van de kritiek
De boodschap van Duk raakte een snaar en ging snel rond op sociale media. De kern: een nieuw type carrièrepoliticus, vaak dertiger, met vooral politieke en bestuurlijke banen op het cv, drukt zwaar op besluitvorming die het leven van werkenden en gezinnen direct raakt. In die schets komen bekende elementen terug: studies als politicologie of bestuurskunde, een start als politiek assistent of medewerker, en vervolgens doorstromen naar een verkiesbare plek in de Kamer. Het verwijt: weinig tot geen ervaring ‘met de poten in de klei’ en toch verantwoordelijk voor beleid met grote maatschappelijke impact.
Die kritiek is breder dan één persoon. Naast Van Campen worden partijen als D66, GroenLinks en Volt vaker genoemd als broedplaats van jonge professionals die politiek als loopbaan kiezen. Volgens tegenstanders leidt dat tot een elite die zich beweegt binnen de Haagse bubbel en onvoldoende gevoel heeft bij de zorgen van ondernemers, huurders of ouders met jonge kinderen.
Profiel van de nieuwe politieke garde
Thom van Campen geldt in het debat als sprekend voorbeeld. Hij bouwde zijn loopbaan op in en rond de politiek: van politiek medewerker en raadslid tot Kamerlid, en door critici wordt hij genoemd in de discussie over het Kamervoorzitterschap. Voorstanders zien in dit soort loopbanen juist vakkennis en parlementaire ervaring; tegenstanders noemen het bewijs van een systeem dat vooral eigen kweek laat doorstromen. De klassieke tegenhanger – de ondernemer, verpleegkundige of leraar die via maatschappelijke ervaring de politiek binnenstapt – lijkt schaarser.
De discussie raakt ook aan representatie. In hoeverre is de Kamer een afspiegeling van de samenleving als de gemiddelde volksvertegenwoordiger hoogopgeleid is, relatief jong en vaak via politieke functies is opgeklommen? Dat vraagstuk speelt al langer, maar krijgt door de huidige polarisatie extra lading.
Het gezin als toetssteen
Een opvallend en voor sommigen omstreden element in de analyse van Duk is het belang van gezinsleven. Hij stelt dat politici zonder kinderen de langetermijngevolgen van beleid anders inschatten dan ouders die dagelijks ervaren wat onderwijs, zorg, veiligheid en betaalbaarheid betekenen. Tegenstanders van die stelling vinden dat privékeuzes geen maatstaf mogen zijn voor politieke legitimiteit. Voorstanders wijzen erop dat persoonlijke verantwoordelijkheden invloed hebben op prioriteiten en risicoperceptie.
Feit is dat de samenstelling van de Kamer op dit punt divers is: er zijn zowel volksvertegenwoordigers met jonge kinderen als politici zonder gezin. De vraag die blijft hangen: in hoeverre kleurt levensfase de blik op beleid dat gezinnen onevenredig raakt, zoals energieheffingen of woonkosten?
Salaris, status en ambitie
Het inkomensniveau in Den Haag vormt een tweede brandpunt. Kamerleden verdienen volgens de gangbare schattingen ruim boven de honderdduizend euro bruto per jaar. Voor de Kamervoorzitter ligt het salaris nog hoger, rond de 170.000 euro bruto, aangevuld met vergoedingen. Voor critici is dat een pijnpunt: zij zien een kloof tussen de financiële zekerheid van politici en de onzekerheid van huishoudens die de stijgende kosten van energie, boodschappen en wonen voelen.
Daar komt de discussie over ‘wachtgeld’ bij: het vangnet voor politici na vertrek uit functie. Tegenstanders noemen het een perverse prikkel die falen dempt; voorstanders benadrukken dat het noodzakelijk is om mensen bereid te vinden tijdelijk een publieke functie te vervullen, met reële kans op vroegtijdig vertrek of reputatieschade.
Hoe moet dit goed gaan?
De retorische vraag die in het debat vaak terugkeert, is of beleid beter werkt als er meer levenservaring in de Kamer aanwezig is. Critici wijzen op dossiers als woningbouw, migratie en mkb-beleid: onderwerpen waar concrete praktijkkennis – van bouwlogistiek tot wijkveiligheid en loonadministratie – direct relevant is. Zij vrezen technocratisch beleid dat op spreadsheets klopt, maar in buurten en bedrijven vastloopt.
Voorstanders van de huidige professionalisering benadrukken juist de complexiteit van hedendaagse wetgeving. Zij vinden dat uitvoerbaarheid, juridisch vakmanschap en interdepartementale coördinatie vragen om juist die expertise die veel jonge politici meebrengen. Volgens hen is het geen of-of, maar en-en: politiek heeft zowel praktijkervaring als beleidskundig vakmanschap nodig.
Breder debat en context
De discussie over de ‘Haagse bubbel’ is niet nieuw. In veel Europese landen klinkt vergelijkbare kritiek op verjongde, hoogopgeleide politieke kasten. Tegelijk is er een tegenbeweging die pleit voor vernieuwing, meer diversiteit en betere doorstroom, juist om vastgeroeste patronen te doorbreken. Het vertegenwoordigen van alle lagen van de samenleving is en blijft een kernopgave van het parlementaire systeem.
Mogelijke oplossingsrichtingen die vaker genoemd worden: partijen die bewuster werven buiten de klassieke beleidskringen; opleidings- en inwerktrajecten die praktijkstages in zorg, onderwijs of bedrijfsleven omvatten; en kieslijsten met een herkenbare mix van leeftijden, beroepen en regio’s. Ook transparanter debat over vergoedingen en nevenfuncties kan helpen om vertrouwen te herstellen.
Conclusie
De uithaal van Wierd Duk heeft een bekend maar urgent vraagstuk opnieuw op scherp gezet: sluiten de mensen die de wetten maken nog voldoende aan bij de levens van de mensen die ze raken? De kritiek op jonge, carrièregerichte politici zonder brede maatschappelijke ervaring is stevig en persoonlijk, maar raakt aan wezenlijke vragen over legitimiteit, representatie en uitvoerbaarheid van beleid. Of de oplossing ligt in andere profielen, andere aanstellingen of andere checks and balances, zal de komende tijd onderwerp blijven van debat – in de Kamer en daarbuiten.
Wat vindt u? Moet de Kamer meer mensen met praktijkervaring trekken, of is de huidige professionalisering juist nodig? Deel uw reactie via onze sociale kanalen.
Bron: dagelijksestandaard.nl





